Philippians 2:6-7
6Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn; ▼▼ gestaltenis Gods Grieks morphe; dat is, gedaante, of, gestaltenis, met welk woord hetzelve hier overgezet is, omdat daardoor hier betekend wordt, niet alleen een goddelijke majesteit en heerlijkheid, maar ook het goddelijke wezen zelf, overmits zonder hetzelve geen ware goddelijke majesteit en heerlijkheid kan wezen, en deze ook bij niemand kunnen zijn dan bij den waarachtigen God, Isa 42:8. En uit het volgende blijkt dat door dit woord hier ook het wezen Gods betekend wordt, gelijk in dit vs. gezegd wordt, dat hij Gode evengelijk was, en vs.7, dat hij de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen; dat is, niet alleen een dienstbare en knechtelijke hoedanigheid, maar ook een ware menselijke natuur zelve met zodanige hoedanigheid bekleed. Zodat de woorden gestaltenis Gods te verstaan zijn van zijn wezen en staat, in welke hij geweest is van alle eeuwigheid, eer hij de menselijke natuur heeft aangenomen. Zie Joh 1:1, Joh 1:14, en Joh 17:5.
,
▼▼ geen roof Dat is, geen zaak die ongeoorloofd, of onrechtvaardig was, die Hem met recht niet toebehoorde, alsof Hij ze geroofd had.
,
▼ 7Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; ▼▼ Zichzelven Namelijk gans vrijwillig.
,
▼▼ vernietigd, Grieks verijdeld; of ledig gemaakt; dat is, heeft het gebruik Zijner goddelijke heerlijkheid voor een tijd, om het werk onzer verlossing in den staat der nederigheid te volbrengen, gelijk als afgelegd, en Zich daarvan gelijk als ledig gemaakt, en in Zijn menselijke natuur verborgen gehouden, alleen enige klein straten derzelve door zijne wonderwerken en anderszins, altemet latende schijnden, Joh 1:14, en Joh 2:11. In het volgende vs.8 wordt het verklaard met het woord vernederd.
,
▼▼ de gestaltenis Dit wordt verklaard met de volgende woorden, namelijk dat Hij een ware menselijke natuur heeft aangenomen, en met dezelve een gans nederigen en verachten staat, als van een slaaf of dienstknecht, om alzo voor onze zonden te voldoen, en tot onze verlossing Zijn Vader te dienen. Zie Isa 53:11.
,
▼▼ en is den mensen Grieks in gelijkmaking der mensen geworden zijnde; dat is, den mensen gelijk gemaakt zijnde, namelijk niet alleen naar de menselijke natuur door Hem aangenomen, maar ook naar alle zwakheden derzelve, zonder zonde. Zie Heb 2:17, en Heb 4:15. Of, als een slecht en veracht mens. Zie Jdg 16:7, Jdg 16:11, Psa 82:7.
Copyright information for
DutSVVA