Philippians 2:8-9

8En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.
 in gedaante Daardoor wordt verstaan hetzelfde dat tevoren genoemd is gestaltenis en gelijkmaking; gevoegd met den uitwendigen wandel onder de mensen.
,
 gevonden Dat is, bevonden te zijn.
,
 als een mens, Dat is, als een waar en ook als een slecht en veracht mens. Zie vs.7.
,
 Zichzelven Zie het voorgaande 7e vs..
,
 gehoorzaam geworden Namelijk Zich aan den wil Zijns Vaders in alles gewillig onderwerpende.
,
 tot den dood, Dat is, niet alleen in allerlei bevelen, maar ook in de zwaarste, om den dood te sterven; dien Hij anderszins niet onderworpen was, noch naar Zijn goddelijke natuur, die onsterflijk is, 1Ti 1:17; noch naar Zijn menselijke, overmits in dezelve gene zonde was, 1Jo 3:5, en daarom de bezolding derzelve niet verdiend had, Rom 6:23.
,
 den dood des kruises Dat is, den allerbittersten en allersmadelijksten dood, die ook van God vervloekt was, Deu 21:23. Onder deze uiterste trap van vernedering begrijpt de apostel alle andere, die dezelve voorgegaan zijn naar lichaam en naar ziel, en drukt deze uit om te beter de uiterste vernedering van Christus voor ogen te stellen, en de gelovigen daarmede tot nederigheid te vermanen.
9Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is;
 Daarom heeft Met dit woord daarom wordt niet aangewezen dat Christus met deze vernedering de volgende heerlijkheid voor Zichzelven zou verdiend hebben; want al wat Christus verdiend heeft, dat heeft Hij voor ons verdiend, Joh 17:19; maar wijst alleen aan wat hierop gevolgd is, of betamelijk was te volgen. Zie dergelijke Act 20:26; Heb 3:7; 2Pe 1:10.
,
 God Namelijk de Vader.
,
 uitermate verhoogd, Namelijk nadat Hij van de doden opgestaan en ten hemel opgevaren zijnde, ter rechterhand Gods gezet is in de hoogste heerlijkheid, Eph 1:20; Heb 1:3, welke Hij wel naar Zijn goddelijke natuur van eeuwigheid heeft gehad, Joh 17:5; maar alzo hij het gebruik van die in den staat Zijner nederigheid gelijk als afgelegd had, zo heeft Hij hetzelve na Zijne hemelvaart wederom aangenomen en heerlijk vertoond, en Zijn menselijke natuur is naar lichaam en naar ziel met zo hoge heerlijkheid en gelukzaligheid versierd, als een schepsel ontvangen kan, verre tebovengaande alle heerlijkheid van engelen en andere mensen.
,
 een Naam Daardoor wordt verstaan niet de blote naam, waardoor hij van andere mensen onderscheiden is; want dien heeft Hij ook in den staat Zijner nederheid gehad; noch ook alleen de vermaardheid van Zijnen persoon, maar de majesteit en heerlijkheid deszelven. Zie Eph 1:21.
,
 gegeven, Of, geschonken. Zie Phi 1:29. Waarmede te kennen gegeven wordt dat deze verhoging geschied is naar des Vaders wil en believen.
,
 boven allen naam is; Dat is, de allergrootste en hoogste heerlijkheid.
Copyright information for DutSVVA