‏ Psalms 26

1Een psalm van David! Doe mij recht, Heere! want ik wandel in mijn oprechtigheid; en ik vertrouw op den Heere, ik zal niet wankelen.
 recht, Tegen mijne vijanden en vervolgers; bewijs metterdaad dat Gij mijne zaak voor rechtvaardig houdt.
2Proef mij, Heere, en verzoek mij; toets mijn nieren en mijn hart.
 Proef mij, Verg. Psa 17:3 .
,
 verzoek Zie Gen 22:1 .
3Want Uw goedertierenheid is voor mijn ogen, en ik wandel in Uw waarheid.
 waarheid Zie Psa 25:5 , Psa 25:10 .
4Ik zit niet bij ijdele lieden, en met bedekte lieden ga ik niet om.
 ijdele Hebr. mannen, mensen, of lieden, der ijdelheid, of valsheid.
,
  bedekte Dat is, dubbele, geveinsde, huichelaars, die met bedekte kwade praktijken omgaan.
,
 ga ik Alzo wordt Het Hebr. woord ook genomen Jos 23:7 .
5Ik haat de vergadering der boosdoeners, en bij de goddelozen zit ik niet. 6Ik was mijn handen in onschuld, en ik ga rondom uw altaar, o Heere!
 was Hij wil zeggen dat hij zijn uiterlijken godsdienst alzo doet, dat hij daarbij ook een heilig leven voert, daar de huichelaars het tegendeel doen. Aangaande het wassen der handen tot een teken van onschuld, zie Deu 21:6 , en Mat 27:24 . Sommigen verstaan het van de gewone wassing dergenen, die tot het altaar kwamen, [en in den tabernakel ingaande, het altaar enigzins moesten omgaan, gelijk volgt] Exo 40:32 ; beide zien op zuivering van zonden, onschuld en onstraffelijkheid. Verg. Isa 1:15-16 ; 1Ti 2:8 .
7Om te doen horen de stem des lofs, en om te vertellen al Uw wonderen.
 doen Dat is, overluid te zingen, dat men het wel kan horen. Alzo Psa 66:8 , en Psa 106:2 ; verg. 1Ch 15:16 .
8Heere! ik heb lief de woning van Uw huis, en de plaats des tabernakels Uwer eer.
 eer Dat is, waarin Gij zelf, die een God der heerlijkheid zijt, woont.
9Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds;
 Raap Hebr. verzamel niet, dat is hier, verzamelende raap niet weg; gelijk men eerst verzamelt hetgeen men daarna op en wegneemt. De zin is, breng mij niet om met de goddelozen, met wier doen ik toch gene gemeenschap heb, gelijk volgt. Alzo wordt Het Hebr. woord, dat verzamelen betekent, gebruikt voor wegrapen; Gen 30:23 ; Isa 4:1 ; Jer 8:13 , en Jer 16:5 ; en voorts van sterven, omkomen, het leven verliezen. Zie Jdg 18:25 ; 1Sa 15:6 ; Isa 57:1 ; Eze 34:29 . Verg. ook Psa 28:3 , en Gen 25:8 . Somtijds wordt het ook gebruikt van gunstig opnemen in huis, of onderdak of deksel nemen, innemen, aannemen. Zie Num 12:14 ; Jos 20:4 ; Jdg 19:15 ; Psa 27:10 ; Jer 47:6 , en verg. Mat 23:37 .
,
 mannen Hebr. der bloede, dat is, bloedgierigen, moorddadigen, gelijk Psa 5:7 . Zie aldaar.
10In welker handen schandelijk bedrijf is, en welker rechterhand vol geschenken is.
 In Dat is, die schelmstukken, of boze arglistige, praktijken, onderhanden hebben; verg. Job 11:14 , met de aantekening.
11Maar ik wandel in mijn oprechtigheid, verlos mij dan en wees mij genadig. 12Mijn voet staat op effen baan; ik zal den Heere loven in de vergaderingen.
 effen Hebr. in, of op het rechte, effene, platte. Alzo wordt het Hebr. woord [betekenende rechtheid, of rechtigheid, gesteld tegen krom, oneffen, Isa 40:4 ] , voor plat, vlak, effen land genomen, Deu 3:10 ; Jer 21:13 .
,
 vergaderingen Hij wil zeggen dat hij, vertrouwende op de goede uitkomst alsof zij voor ogen ware, niet alleen in het geheim, maar ook in het openbaar voor de gemeente, God zal danken, dat Hij hem in zovele gevaren en aanvechtingen naar ziel en lichaam bewaard, en ten aanzien van beide als op een effen en zekere baan zal hebben gesteld.
Copyright information for DutSVVA