Psalms 63
1Een psalm van David, als hij was in de woestijn van Juda. [063:2] O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. ▼ , ▼▼ zoek U Om U aan te roepen.
,
▼
,
▼▼ U Dit wordt in het volgende vs.3 verklaard.
,
▼▼ verlangt Anders, is verdroogd; te weten, van dorst. Sommigen menen dat het Hebr. woord [dat hier alleenlijk gevonden wordt] betekent heethongerig te zijn naar spijs, gelijk in het voorgaande van dorsten gesproken is.
,
▼▼ dor Gelijk de woestijnen gemeenlijk droog en waterloos zijn; Exo 17:1 ; Num 20:1-2 ; Psa 107:33 , Psa 107:35 ; Jer 2:6 .
,
▼▼ mat, Of, vermoeid, dat is dorstig; alzo wordt het land genoemd, vermits gebrek aan water, waarop de dorst volgt. Sommigen verstaan dat David van zichzelven spreekt dat hij, gelijk een vermoeid mens pleegt te zijn, [zie Pro 25:25 ] dorstig is en zonder water passende zijn lichamelijke gebrek op het geestelijke, gelijk volgt. Verg. Psa 143:6 .
2[063:3] Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer; ▼▼ heiligdom Dat is, uw reine godsdienst, waarin Gij deze uwe eigenschappen openbaart, en waarin de Messias werd afgebeeld.
,
▼▼ ziende Anders aldus: Om uwe sterkte en uwe eer te zien, alzo ik U in het heiligdom aanschouwd heb. De woorden een weinig verzet zijnde.
3[063:4] Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zouden U prijzen. ▼▼ zouden Wanneer mij zulks mocht gebeuren. Of, zullen U prijzen; en zo voorts in het volgende.
4[063:5] Alzo zou ik U loven in mijn leven; in Uw Naam zou ik mijn handen opheffen. ▼▼ loven Hebr. zegenen. Versta, wanneer Gij mij de genade zult hebben gedaan dat ik wederom vrijelijk in uw huis mag verschijnen, gelijk tevoren.
,
▼
,
▼ 5[063:6] Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk zingende lippen. ▼
,
▼▼ vrolijk Hebr. lippen der vrolijke gezangen, of der juichingen.
6[063:7] Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken. ▼ 7[063:8] Want Gij zijt mij een hulp geweest; en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen. ▼
,
▼ 8[063:9] Mijn ziel kleeft U achteraan; Uw rechterhand ondersteunt mij. ▼▼ achteraan; Willende U volgen, niet willende van U scheiden.
9[063:10] Maar dezen, die mijn ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde. ▼
,
▼▼ de onderste Dat is, zij zullen ter aarde worden nedergeveld, sterven en verderven in de aarde en hel.
10[063:11] Men zal hen storten door het geweld des zwaards; zij zullen de vossen ten deel worden. ▼▼ zal hen Hebr. zij zullen hem storten; dat is, men zal een ieder van hen storten, enz.
,
▼
,
▼
,
▼ 11[063:12] Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk, die bij Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugensprekers zal gestopt worden. ▼▼ koning Namelijk, ik David, als mij God naar zijne beloften, tot het koninkrijk zal hebben verheven, dat zij zoeken te beletten; Psa 62:5.
,
▼▼ Hem Te weten, bij God, dat is, die Hem recht eert en dient, zal zich met vreugde gelukkig achten in God en zijn genadewerk, dat Hij aan mij en zijn volk zal hebben bewezen. Alzo Psa 64:11 .
,
▼▼ leugensprekers Die nu zo stout en onbeschaamd van mij en andere vromen liegen, verdichtende en uitstrooiende al wat zij willen.
Copyright information for
DutSVVA