Psalms 1:3

3Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken.
 Waterbeken Hebr. eigenlijk, waterscheidingen, of verdelingen der wateren; dat is, stromen, armen, hier en daar heen vlietende. Verg. Psa 46:5 . Pro 5:16 .
,
 zijn tijd Dat is, ter rechter tijd, in zijn seizoen. Alzo Lev 26:4 . Psa 104:27 ; Psa 145:15 . Jer 5:24 .
,
 blad Of loof. Het afvallen der bladeren is vergezelschapt met het verwelken, daarom zetten het sommigen over, verwelkt niet. Verg. Isa 34:4 .
,
 hij doet De rechtvaardige, die bij den boom vergeleken is.
,
 gelukken Of, bestaan, gedijen; of [daarin] zal hij voorspoedig zijn. Verg. Gen 39:2 . 2Ch 31:21 ; 2Ch 32:30 . en zie Rom 8:28 . Sommigen duiden dit op de boom, bij welken de rechtvaardige wordt vergeleken, aldus; Al wat hij voortbrengt [ Hebr. maakt of doet] zal wel gedijen; omdat het Hebreeuwse woord maken van het voortbrengen der vruchten elders gebruikt wordt. Zie Isa 5:4 , Isa 5:10 . Jer 12:2 ; Jer 17:8 . en verg. Mat 3:8 , Mat 3:10 .
Copyright information for DutSVVA