Psalms 118:26

26Gezegend zij hij, die daar komt in den Naam des Heeren! Wij zegenen ulieden uit het huis des Heeren.
 Gezegend zij hij, Dat is, wij wensen hem Gods zegen; het is gelofelijk dat de priesters en het volk Gods deze gelukwensing den koning David gedaan hebben, als hij eerst de koninklijke regering heeft aangevangen; daarna heeft het volk dezelfde woorden; Christus toegeroepen, als Hij zijne inkomst binnen Jeruzalem gedaan heeft; Mat 21:9 .
,
 in den Naam des Dat is, met macht en gezag van den Heere; Luk 19:38 .
,
 Wij zegenen ulieden Dit schijnen te zijn de woorden der priesters, wiens ambt het was het volk te zegenen in het huis des Heeren; Num 6:23 ; Deu 10:8 ; 1Ch 23:13 . Alsof zij zeiden: Wij van het huis des Heeren, dat is wij priesters, die ingesteld zijn tot opzieners in het huis des Heeren en wien het toekomt het volk des Heeren te zegenen, wij zegenen u, o koning David, en het volk dat bij u is. Zie Psa 72:15 .
,
 uit het huis des HEEREN Dat is, uit den tabernakel ten tijde van David; doch uit den tempel ten tijde van onze Heere Christus.
Copyright information for DutSVVA