Psalms 12:8

8[012:9] De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensenkinderen verhoogd worden.
 rondom, De profeet wil zeggen, als goddelozen [die de snoodste zijn onder de mensen] tot staten en ambten worden voorgetrokken en aan de regering komen, dan wordt het overal vol van goddelozen, die zeer stout, bitter en wrevelig zijn tegen de vromen, verg. Pro 28:12 , Pro 28:28 , en Pro 29:16 .
,
 wanneer Of, dewijl.
,
 snoodsten Hebr. de snoodheid, of nietwaardigheid; dat is, de allersnoodste, veilste, het schuim van mensen, gelijk zwelgers en slempers zijn, Deut. 21:20; Pro 23:21 , gesteld tegen degenen, of hetgeen kostelijk en dierbaar is, Jer 15:19 . Zie wijders Job 35:13 .
Copyright information for DutSVVA