Psalms 136

1Looft den Heere, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid;
 den HEERE, Dit woord staat hier in de volgende verzen in het getal van velen, landate, looft gijlieden. Eenigen menen dat deze psalm alle dagen door de Levieten in de gemeente Gods is gezongen geweest. Zie 1Ch 16:41 .
,
 is in der eeuwigheid; Dat is, duurt, en alzo in de volgende verzen van dezen psalm.
2Looft den God der goden; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 God der goden; Dat is, den opperste God, die te gebieden heeft over de engelen, koningen en alle overheden. Zie de aantekening bij Deu 10:17 .
3Looft den Heere der heren; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 den Heere der Hebr. de Heere, des heren, gelijk Gen 24:9 , en Gen 39:16 , Gen 39:20 , en Gen 42:30 ; Exo 21:4 , en elders meer.
4Dien, Die alleen grote wonderen doet; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 5Dien, die de hemelen met verstand gemaakt heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 met verstand Dat is, met uitnemende grote wijsheid.
6Dien, Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 op het water Of, boven aan, of nevens de wateren. Zie Job 26:7 , en Psa 24:2 .
7Dien, Die de grote lichten heeft gemaakt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 8De zon tot heerschappij op den dag; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 op den dag; Of, over den dag.
9De maan en sterren tot heerschappij in den nacht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 10Dien, Die de Egyptenaren geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 de Egyptenaren Anders: Egypte.
11En heeft Israël uit het midden van hen uitgebracht; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
  Israël Dat is, het volk Israël.
12Met een sterke hand, en met een uitgestrekte arm; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 Met een sterke Dat is, met macht. Zie de aantekening bij 1Ki 8:42 .
13Dien, Die de Schelfzee in delen deelde; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 de Schelfzee Anders, de rode zee, of de Biezenzee.
,
  in delen deelde; Of, in stukken sneed.
14En voerde Israël door het midden van dezelve; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 15Hij heeft Farao met zijn heir gestort in de Schelfzee; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 gestort in Hebr. geschud.
16Die Zijn volk door de woestijn geleid heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 Zijn volk Het volk Israël.
,
 door de woestijn Of, in.
17Die grote koningen geslagen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 grote koningen Dat is, machtige.
18En heeft heerlijke koningen gedood; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 heerlijke koningen Of, treffelijke, machtige, geweldige, doorluchtige.
19Sihon, den Amorietischen koning; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. 20En Og, den koning van Basan; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 van Basan; Dat is, van het land Basan. Zie de aantekening bij Deu 32:14 . Zie ook van Basan Psa 22:13 ; Jer 50:19 ; Mic 7:14 .
21En heeft hun land ten erve gegeven; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 hun land ten Te weten, de beide voorgenoemde koningen.
22Ten erve aan Zijn knecht Israël; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 aan Zijn knecht Dat is, de Israëlieten, die Hij in zijne bescherming heeft aangenomen, opdat zij Hem dienen zouden. De gangse natie wordt geacht alsof het maar een man ware. Alzo wordt het volk Israël genoemd de eerstgeborenen Gods, Exo 4:22 .
23Die aan ons gedacht heeft in onze nederigheid; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 gedacht heeft Te weten, ten beste, gelijk Gen 8:1 .
,
 in onze nederigheid; Dat is, in onzen nederen staat, toen wij van onze vijanden onderdrukt werden; te weten, ten tijde der richters, waarvan dat gehele boek doorgaans spreekt.
24En Hij heeft ons onzen tegenpartijders ontrukt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 ontrukt; Dat is, gelijk als uit hunne handen gescheurd en gebroken, gelijk Psa 7:3 .
25Die allen vlees spijs geeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 allen vlees Dat is, alle dieren of levende schepselen.
,
 spijs geeft; Het Hebr. woord lechem, of brood, wordt genomen voor allerlei spijs. Mar 6:36 staat: om kopen; maar Mat 14:15 staat: om spijs te kopen. Brood wordt ook gebruikt voor spijs of voeder der beesten, Psa 147:9 . In het geheel wil de profeet zeggen dat God alle geschapen dingen van nooddruft verzorgt.
26Looft den God des hemels; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
 des hemels; Anders, der hemelen; dat is, die in den hemel woont.
Copyright information for DutSVVA