Psalms 33:2-3
2Looft den Heere met de harp; psalmzingt Hem met de luit, en het tiensnarig instrument. ▼▼ luit Deze laatste twee worden uitdrukkelijk onderscheiden,
Psa 92:4 .
3Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal. ▼▼ nieuw Dat nimmermeer veroude, maar steeds vernieuwd worde, en in verse gedachtenis blijve, vanwege de nieuwe en verse weldaden, die God telkens aan zijn volk bewijst. Verg.
1Jo 2:7-8 , en
Job 29:20 .
,
▼▼ speelt Hebr. maakt het spelen, of slaan goed, dat is, speelt wel, aardiglijk, kunstiglijk. Verg.
Deu 5:28 ;
Isa 23:16 ;
Jer 1:12 .