Psalms 69

1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Schoschannim. [069:2] Verlos mij, o God! want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel.
 opperzangmeester, Zie Psa 4:1 .
,
  schòschannim Zie Psa 45:1 .
,
 wateren Dat is, overgrote gevaren dreigen mij het leven te benemen; zie 2Sa 22:17 , alzo vs.3, 15,16.
2[069:3] Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij.
 grondeloze Hebr. modder der grondeloosheid, of diepte.
,
  waar Hebr. en daar is [om zo te spreken] gene standing; dat is, geen vastigheid, grond; ik zink er al dieper en dieper in.
,
 overstroomt Dat is, dreigt mij weg te rukken. Hier wordt gebruikt het woord Schibboleth, waarvan Jdg 12:6 ; alzo onder, vs.16.
3[069:4] Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God. 4[069:5] Die mij zonder oorzaak haten, zijn meer dan de haren mijns hoofds; die mij zoeken te vernielen, die mij om valse oorzaken vijand zijn, zijn machtig geworden; wat ik niet geroofd heb, moet ik alsdan wedergeven.
 zonder Hebr. tevergeefs, omniet.
,
  vernielen, Hebr. die mij vernielen; dat is, zoeken te vernielen, uit te roeien, neder te smijten, die daarmede steeds bezig zijn, het schort aan hen niet, wil hij zeggen. Verg. Psa 56:2 .
,
 valse Hebr. [om] leugen, valsheid.
,
  wat ik David wil zeggen dat hij, onschuldig zijnde, nochtans als een schuldige of misdadiger wordt behandeld. Dit moet ook op Christus geduid worden, die niet zijn eigen, maar onze zonden heeft gedragen; Isa 53:4-8 ; 1Pe 2:24 , en 1Pe 3:18 . Sommigen duiden het op den Heere Christus in dezen in, dat Hij het onrecht heeft moeten lijden, omdat Hij gezegd had dat Hij Gods Zoon was, daar Hij in der waarheid Gods eigen en eeuwige Zoon was, eenswezens met den Vader en geen geroofde godheid hebbende; zie Joh 19:7 , en Phi 2:6 .
5[069:6] O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn schulden zijn voor U niet verborgen.
 dwaasheid, Of ik schuldig ben aan de zonden en boze stukken, die zij mij ten laste leggen; het ongelijk, dat zij mij aandoen, is U bekend. Alzo Job 16:18 . Aarde bedek mijn bloed niet; te weten, indien ik het mocht vergoten hebben. Verg. Psa 38:6 .
6[069:7] Laat hen door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere, Heere der heirscharen, laat hen door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israëls!
 Laat hen De vromen [wil hij zeggen], die het met mij houden en een goede uitkomst mijner zaken, volgens uw woord, verwachten en beschaamd zouden uitkomen, zo Gij mij verliet; nu is mijne zaak niet alleen hunne zaak, maar ook uwe zaak, dewijl ik en zij ons tezamen aan U en uw woord houden, daarom, enz.
7[069:8] Want om Uwentwil draag ik versmaadheid; schande heeft mijn aangezicht bedekt. 8[069:9] Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen.
 Ik ben Dat is, niemand wil mij kennen, zelfs ook niet mijn naaste vrienden. Verg. Job 19:13-16 , en vs.9, Psa 27:10 met de aantekeningen.
9[069:10] Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen.
 van uw Dat is, tot, of voor uw huis. Dit wordt geduld op onzen Heere Christus; Joh 2:17 , en Rom 15:3 .
10[069:11] En ik heb geweend in het vasten mijner ziel; maar het is mij geworden tot allerlei smaad.
 in het Of, met. De zin is: Als ik mijne ziel, of persoon, met vasten pijnigde of kwelde. Verg. Psa 35:13 .
,
 allerlei Hebr. smaadheden.
11[069:12] En ik heb een zak tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord geworden.
 zak tot Zie Gen 37:34 .
,
 aangedaan; Hebr. gegeven.
12[069:13] Die in de poort zitten, klappen van mij; en ik ben een snarenspel dergenen, die sterken drank drinken.
 zitten, Waar men het gericht houdt en het volk bijeenkomt. Zie Gen 22:17 .
,
 snarenspel Of, speellieden. Zie Job 30:9 , met de aantekeningen.
,
 sterken Hebr. Schechar. Zie Lev 10:10 . Dat is, der dronkaards. Hij wil zeggen dat zij in hun dronken gelagen spotliederen voor hem zongen en speelden.
13[069:14] Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o Heere; er is een tijd des welbehagens, o God! door de grootheid Uwer goedertierenheid; verhoor mij door de getrouwheid Uws heils.
 mij aangaande, Alsof hij zeide: Ik weet in al deze mijne zwarigheden geen andere toevlucht dan tot U.
,
 tijd Besloten in uw wijzen en zeer genadigen raad, waarin Gij de tijden en minuten hebt geordineerd, wanneer Gij metterdaad wilt en zult bewijzen welke gunst Gij uwen kinderen toedraagt. Anders, [in] den tijd des welbehagens verhoor mij, o God, naar, enz. Verg. Isa 49:8 ; 2Co 6:2 .
,
 grootheid Of, veelheid.
,
  getrouwheid Dat is, heilzame trouw, die vereist dat Gij naar uwe beloften mij hoort en helpt.
14[069:15] Ruk mij uit het slijk, en laat mij niet verzinken; laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepten der wateren.
 slijk, Verg. Psa 40:3 , en Job 30:19 .
15[069:16] Laat de watervloed mij niet overstromen, en laat de diepte mij niet verslinden; en laat den put zijn mond over mij niet toesluiten. 16[069:17] Verhoor mij, o Heere, want Uw goedertierenheid is goed; zie mij aan naar de grootheid Uwer barmhartigheden.
 goed; Dat is, lieflijk, nuttig, troostelijk. Verg. Psa 63:4 .
,
 grootheid Of, veelheid.
17[069:18] En verberg Uw aangezicht niet van Uw knecht, want mij is bange; haast U, verhoor mij. 18[069:19] Nader tot mijn ziel, bevrijd ze; verlos mij om mijner vijanden wil.
 om mijner Omdat zij zo wreed, bitter en omverzoenlijk zijn, of, opdat zij geen roem over mijnen ondergang dragen, tot oneer van uw heiligen naam.
19[069:20] Gij weet mijn versmaadheid, en mijn schaamte, en mijn schande; al mijn benauwers zijn voor U.
 mijn versmaadheid Die ik van mijne vijanden moet lijden zonder mijne schuld. Verg. vs.6.
,
 voor U Zijn U bekend, voor uwe ogen niet verborgen.
20[069:21] De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden. 21[069:22] Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijs gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven.
 gal Of, venijn, vergiftig kruid; iets dat bovenmate bitter en zeer schadelijk was. Zie Deu 29:18 , en Deu 32:32 ; Lam 3:19 ; Hos 10:4 ; Amo 6:12 . Door het water daarvan wordt bittere ellende beduid; Jer 8:14 , en Jer 9:15 , en Jer 23:15 .
22[069:23] Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en tot volle vergelding tot een valstrik.
 tafel Dat is, spijs, drank en wat tot des mensen onderhoud en verkwikking zou dienen; waarmede de goddelozen dikwijls tot hun verderf verstrikt en gevangen worden. Zie Rom 11:9 , en verg. 2Co 2:15-16 . Deze en de volgende gebeden en wensingen zijn profetieën van lichamelijke en geestelijke, tijdelijke en eeuwige straffen, die den verstokten vijanden Gods, van zijne kerk, en bijzonderlijk van onzen Heere Jezus Christus, zouden overkomen.
,
 volle Hebr. vergelding; dat is, tot Gods volle wederwraak, van hetgeen zij in vs.23 gezegd worden gedaan te hebben. Anders: hetgeen tot vrede, of welstand zou dienen, [worde, of zij hun] tot een val.
23[069:24] Laat hun ogen duister worden, dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig waggelen.
 lenden Dat zij onsterkt en krachteloos zijn.
24[069:25] Stort over hen Uw gramschap uit; en de hittigheid Uws toorns grijpe hen aan.
 grijpe Dat zij uwen toorn gevoelen.
25[069:26] Hun paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner.
 paleis Of, burg, kasteel, slot, heerlijke magnifieke bouwwerken.
26[069:27] Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden.
 geslagen Dat is, dien Gij vaderlijk kastijdt en beproeft, dien zoeken zij voorts op het lijf te vallen en te vernielen. Verg. wijders [onze Heere Christus aangaande] Isa 53:4-5 ; Mat 26:31 .
,
 zij maken Dat is, zij schimpen en spotten er mede.
,
 uwer Dat is, die Gij om uwentwil, om uws naams wil, laat lijden. Verg. onder vs.34, en aangaande de manier van spreken Psa 37:22 .
27[069:28] Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid.
 Doe Hebr. geef, stel; dat is, laat hen vallen van de ene zonde in de andere, geef hen over in een verkeerden zin, enz. Zie Rom 1:24 , Rom 1:28 , en Rom 11:8 ; 1Th 2:16 , en 2Th 2:11 ; idem Mat 23:22 . Sommigen verstaan door misdaad, de straf der misdaad; alsof hij zeide: Doe straf tot hunne straf.
,
 gerechtigheid Dat zij voor U niet worden gerechtvaardigd en vrijgesproken van hunne zonden. Zie Rom 10:3 ; Phi 3:9 ; Joh 12:39-40 , maar, niet gelovende, in hunne zonde sterven; Joh 8:24 .
28[069:29] Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden.
 uitgedelgd Dat is, [gelijk de volgende woorden verklaren] doe blijken dat zij niet behoren tot het getal uwer uitverkorenen en bij U daaronder niet zijn aangeschreven, hoewel zij bij zichzelven en andere mensen voor uw volk worden gehouden en daaronder gerekend, maar snijd Gij hen af, enz. Alzo worden Job 39:20
,
  des levens Of, der levenden.
29[069:30] Doch ik ben ellendig en in smart; Uw heil, o God! zette mij in een hoog vertrek. 30[069:31] Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken. 31[069:32] En het zal den Heere aangenamer zijn dan een os, of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt.
 aangenamer Hebr. beter; dat is, bevalliger.
,
 os Dat is, offeranden van beesten. Zie Psa 40:7 , en Psa 50:13-15 .
,
 klauwen] Zie Lev 11:3 .
32[069:33] De zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden; en gij, die God zoekt, ulieder hart zal leven.
 zachtmoedigen, Zie Psa 10:17 , en Psa 22:27 .
33[069:34] Want de Heere hoort de nooddruftigen, en Hij veracht Zijn gevangenen niet.
 gevangenen Hebr. gebondenen; dat is, zijn getrouwe knechten, die Hij om zijns naams wil laat lijden. Verg. Eph 3:1 , en boven vs.27.
34[069:35] Dat Hem prijzen de hemel en de aarde, de zeeën, en al wat daarin wriemelt.
 wremelt Zie Gen 1:21 .
35[069:36] Want God zal Sion verlossen, en de steden van Juda bouwen; en aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten;
 Sion Dat is, zijne kerk. Zie Psa 2:6 .
,
 zij wonen, Te weten, de zachtmoedigen, die God zoeken, zijne knechten en liefhebbers, vs.33, en in vs.37.
,
 het Te weten, Zion, en zo in vs.37.
36[069:37] En het zaad Zijner knechten zal haar beërven; en de liefhebbers Zijns Naams zullen daarin wonen.
 zaad Dat is, de nakomelinGen. Zie Psa 22:31 .
Copyright information for DutSVVA