Revelation of John 12:8

8En zij hebben niet vermocht, en hun plaats is niet meer gevonden in den hemel.
 en hun plaats Dergelijke wijze van spreken gebruikt Christus ook van Zijn overwinning over den satan, Luk 10:18; en hier wordt ook duidelijk gezien op enige gezichten van het Oude Testament, waar dergelijke strijd en aanklacht des satans voor den troon van God, tegen de gelovigen, met een eindelijke overwinning over den satan gezien is; Job 1:11, en Job 2:5, en inzonderheid Zec 3:1, hetwelk met dit gezicht vele dingen gemeen heeft, zo in de personen, als in de uitkomst daarvan. Of nu dit zo inderdaad zou mogen geschied zijn, of alleen figuurlijkerwijze uitgesproken wordt, daaraan is niet veel gelegen. Dit is genoeg en zeker, dat nadat Christus de verzoening onzer zonden heeft volbracht, en gezeten is ter rechterhand Zijns Vaders, en als onze voorspraak daar verschijnt, den satan en zijn engelen alle stof van aanklacht tegen de gelovigen, voor den troon Gods, ten enenmale is benomen, gelijk Paulus terecht noemt, Rom 8:33, enz. en gelijk de hemelse heirscharen hierna zingen, vs.10,11, en dat Hij vandaar den satan, met al onze en Zijn vijanden, gedurig onder de voeten zal brengen, gelijk Paulus getuigt; 1Co 15:25.
Copyright information for DutSVVA