Romans 1:21-22

21Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden;
 God kennende, Namelijk op zulke wijze als tevoren verklaard is.
,
 als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; Dat is, gelijk het Zijn goddelijke majesteit toebehoorde, zelfs naar de kennis, die zij van Hem hadden.
,
 verijdeld geworden Dat is, zij zijn door hunne overleggingen vervallen tot ijdele bedenkingen van God en van Zijn dienst, en hebben die gericht, niet naar de kennis, die zij van God hadden, maar naar de genegenheid van hun verdorven zinnen, in het uitvinden van ijdele godsdiensten, en in het verzinnen van vele fabuleuze en ijdele goden, waardoor de kennis van God meer en meer onder hen is verduisterd.
22Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden;
 voor wijzen, Dit zegt hij van hunne geleerden of wijsgeren, die een schijn wilden hebben van wijsheid, en somwijlen wel beter schenen te gevoelen en te spreken, maar nochtans de verkeerdheid en ijdelheid van anderen inderdaad dwaselijk navolgden; 2Ki 17:29 .
Copyright information for DutSVVA