Romans 12

1Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst.
 bid u dan, broeders, Of, ik vermaan.
,
 door de ontfermingen Gods, Dat is, dewijl dan God ons zo veelvoudige barmhartigheid in Christus heeft betoond, gelijk in het voorgaande geleerd is, hetwelk het woord dan aanwijst.
,
 uw lichamen Dat is, uzelven, geheel een Hebreeuwse manier van spreken, waardoor een deel voor het geheel genomen wordt; gelijk hetzelve uitgelegd wordt 1Th 5:23 .
,
 stelt Dat is, offert op; gelijk de offeranden voor den Heere werden aangeboden en voor Hem daargesteld en alzo Hem toegeëigend.
,
 een levende, Dat is, niet lichamelijk door slachting gedood, maar geestelijk door doding der begeerlijkheden geslacht zijnde, om Gode te leven; Rom 6:11 ; 2Co 5:15 ; Col 3:3 , Col 3:5 .
,
 heilige Dat is, gelijk de beesten, die in het Oude Testament opgeofferd werden, zonder vlek of gebrek moesten zijn; Exo 12:5 ; Lev 1:10 ; Deu 15:21 , dat alzo wij ons afzonderen van alle onheiligheden.
,
 Gode welbehagelijke offerande, Dat is, voortkomende uit een oprecht en verslagen hart door het geloof gereinigd, zonder hetwelk Gode gene offeranden behagen; Isa 1:11 , en Isa 66:3 ; Jer 6:20 , en Jer 7:29 ; Hos 6:6 ; Heb 11:4 , Heb 11:6 .
,
 redelijke godsdienst Dat is, een godsdienst, die niet bestaat in uiterlijk opofferen van onredelijke dieren, gelijk in het Oude Testament, maar in een geestelijk opofferen van redelijke mensen, dat is, van uzelven; Heb 13:15 ; 1Pe 2:5 .
2En wordt dezer wereld niet gelijkvormig; maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij.
 dezer wereld Grieks, dezer eeuw; namelijk die in het boze gelegen is; 1Jo 5:19 .
,
 niet gelijkvormig; Dat is, neemt niet aan den vorm of de gedaante dezer boze wereld. Hoedanig deze vorm nu was, beschrijft de apostel Rom 13:13 ; Eph 4:18-19 , en Petrus, 1Pe 4:3 , en Johannes, 1Jo 2:16 .
,
 wordt veranderd door de vernieuwing Grieks, in vorm, of gedaante hersteld; niet naar lichaam, gelijk de poëten in hunne fabelen dichten, somwijlen geschied te zijn, maar naar de ziel en krachten derzelve, namelijk naar het verstand en naar den wil en de genegenheden.
,
 gemoeds, Of, verstands. Zie Eph 1:18 , en Eph 2:3 , en Eph 4:23 ; Col 1:21 .
,
 beproeven, Dat is, onderscheiden; of ene proeve geven door uw godzalig leven, dat gij verstaat welke de goede wil Gods zij.
,
 wil van God zij Namelijk naar welken als den enigen en volmaakten regel wij ons leven moeten aanstellen, dien Hij in zijn Woord ons volkomen geopenbaard heeft.
3Want door de genade, die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk, die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft.
 de genade, Dat is, naar het ambt des apostelschaps, dat mij uit genade bevolen is, en naar het gezag, dat mij als een apostel en gezant Gods van hem gegeven is.
,
 zeg ik een Dat is, Ik gebied.
,
 iegelijk, Namelijk die enige openbare bediening, of bijzondere gave heeft; Deu 29:29 ; Pro 25:27 ; Ecc 7:16 .
,
 wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; Grieks, overwijs zij; namelijk boven zijn begrip of beroeping. Of, zich niet late voorstaan, dat bij hem overvloediger wijsheid is dan bij andere.
,
 wijs zij tot Namelijk in goddelijke zaken; want die mogen en moeten ook van ons met eerbieding en aandachtige naarstigheid onderzocht worden.
,
 matigheid, Namelijk des verstands of der wetenschap; gelijk het Griekse woord medebrengt; zich tevreden houdende met kennis der dingen, die ter zaligheid nodig of dienstig zijn.
,
 God Dat is, gedenkende dat het God is, die de kennis, die gij hebt, u gegeven heeft, 1Co 7:17 , en dat gij daarom u niet over dezelve moet verhovaardigen.
,
 een iegelijk Dat is, gedenkende ook dat gij die kennis alleen niet hebt, maar dat dezelve, en dikwijl ook nog meerder, aan anderen is medegedeeld.
,
 de mate des geloofs Dat is, naar het deel, dat elkeen der gelovigen van God uitgedeeld is. Want er is niemand, die een volmaakte kennis van alles heeft, maar de ene heeft mindere, de andere meerdere; 1Co 7:7 , en 1Co 13:9 ; Eph 4:7 .
,
 gedeeld heeft Namelijk als een huisvader, die elkeen zijner huisgenoten zijn deel uitdeelt, den een wat meerder, den ander wat minder, den een dit, den ander wat anders.
4Want gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden alle niet dezelfde werking hebben;
 Want gelijk wij in een lichaam vele leden hebben, Dit verklaart hij met de gelijkenis van een lichaam en van deszelfs ledematen; waarmede hij bewijst, dat al de diensten en gaven, die het ene of het andere lidmaat der gemeente heeft, volgens de gemeenschap der heiligen, tot algemene stichting van het ganse lichaam der gemeente moeten besteed worden. Zie van deze gelijkenis ook 1Co 10:17 , en 1Co 12:12 , enz; Eph 4:12 , Eph 4:16 , Eph 4:25 , en Eph 5:30 ; Col 2:19 , en Col 3:15 .
5Alzo zijn wij velen een lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 6Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade, die ons gegeven is,
 Hebbende nu verscheidene Namelijk sommige buitengewone, van welke de apostel handelt 1Co 12:14 , sommige gewone, van welke hier voornamelijk gehandeld wordt; die ook verscheiden zijn, gelijk hierna verklaard wordt.
,
 gaven, Grieks, Charismata; zo worden de bedieningen en de gaven daartoe nodig genaamd, omdat zij van God den mensen uit genade geschonken worden.
7Zo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs; hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert, in het leren;
 Zo laat ons die gaven besteden, Anderen vervullen dit aldus, hetzij profetie, zo laat ons wijs zijn naar de mate des geloofs, enz.
,
 profetie, Dat is, de gave of beroeping om te profeteren; waardoor verstaan wordt de gave niet zozeer om toekomende dingen te voorzeggen, gelijk gehad hebben de profeten des Ouden Testaments, en in het Nieuwe Agabus, Paulus, Petrus, Johannes en anderen, gelijk dit woord genomen wordt 1Co 12:28 ; Eph 4:11 , als van het recht verstand der Heilige Schrift uit te leggen en tot vertroosting en vermaning de gemeente toe te passen. Zie 1Co 14:1 , 1Co 14:3 .
,
 de mate des geloofs; Grieks, analogian; waardoor verstaan wordt, òf de mate van kennis, die iemand van God gegeven is, gelijk vs.3, en Eph 4:7 , òf de gelijkmatigheid en overeenkomstig der hoofdstukken van de Christelijke leer, klaarlijk uitgedrukt in Gods Woord en in de artikelen des geloofs, die als een regel zijn, naar welken alle uitleggingen der Heilige Schrift moeten gedaan worden.
,
 bediening, in het bedienen; Grieks, diakonian; welk woord hier in het algemeen genomen wordt voor de bedieningen, die hierna in bijzondere soorten afgedeeld worden. Zie Act 1:17 ; 1Co 12:5 .
,
 die leert, in het leren; Dat is, die geroepen is om een leraar te zijn; welke leraars, alzo zij hier van de Vermaners onderscheiden worden; zo menen sommigen dat hierdoor in het bijzonder verstaan worden degenen, die voornamelijk geroepen zijn om de Christelijke leer te verklaren, en dezelve tegen de valse leraars en tegensprekers te verdedigen.
8Hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid.
 die vermaant, in het vermanen; Of, vertroost; waardoor verstaan kunnen worden de leraars, die voornamelijk geroepen zijn om de Christelijke leer der gemeente toe te passen tot vermaning en vertroosting; die anderszins herders genaamd worden; Jer 3:15 , en Jer 23:4 ; Zec 10:2 ; Eph 4:11 ; 1Pe 5:2 , 1Pe 5:4 .
,
 die uitdeelt, Dat is, die geroepen is, om de aalmoezen en collecten der gemeente te vergaderen, en aan de armen, naar hunnen nood, uit te delen, die bijzonderlijk diakenen genoemd worden. Zie van dezelve Hand. 6.
,
 in eenvoudigheid; Namelijk des harten; niet straf of hoogmoedig zijnde tegen de armen, niet uit gunst of nijd gevende; maar met een medelijdend en eenvoudig hart hunnen nood aanziende, en hen naar denzelven getrouwelijk bijstaande.
,
 die een voorstander is, Of, die over anderen gesteld is. Waardoor verstaan kunnen worden de ouderlingen, die in het Woord niet arbeiden, 1Ti 5:17 , maar met de herders opzicht hebben over de gemeente, om haar te regeren en in Christelijken vrede en tuchtte houden; die anders genaamd worden regeringen; 1Co 12:28 .
,
 die barmhartigheid doet, Daardoor kan verstaan worden een zekere soort van diakenen en diakonessen, die bijzondere opzicht en bediening hadden over de kranken, ballingen en vreemdelingen, 1Ti 5:9 , hetwelk een van de bijzondere werken der barmhartigheid is.
,
 in blijmoedigheid Dat is, met een gewillig en toegenegen hart, zonder zich dien moeilijken dienst te laten verdrieten, of zich tegen de armen gemelijk te tonen.
9De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het boze, en hangt het goede aan.
 De liefde Onder de Christelijke deugden wordt deze vooraan gesteld, omdat alle andere deugden daarin begrepen zijn, en met dezelve vergezelschapt moeten worden; Rom 13:8-10 ; 1Co 13:2 ; 1Ti 1:5 .
,
 ongeveinsd Dat is, bestaande niet alleen in woorden en uiterlijke gebaren, maar voornamelijk in een oprechte toegenegenheid des harten; 1Jo 3:18 ; 1Pe 1:22 .
,
 een afkeer van het boze, Hij vermaant het kwaad niet alleen te vlieden, maar ook als een gruwelijke zaak te haten; Psa 139:22 .
,
 hangt het goede aan Grieks, kleeft aan, of wordt aangekleefd; namelijk gelijk als met lijm, vast aan het goede houdende, zonder daarvan afgetrokken te worden; 1Co 6:16-17 . In deze twee stukken bestaat de ganse bekering des mensen; Psa 34:15 ; Isa 1:16 .
10Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een den ander voorgaande.
 hartelijk lief Het Griekse woord betekent zulke liefde, waarmede de ouders hunne kinderen van nature liefhebben, welke is de grootste en heftigste.
,
 broederlijke liefde; Dat is, zulke als betaamt dengenen, die niet alleen van een vlees zijn, Isa 58:7 , maar die ook door het geloof broeders zijn van eenen Vader in de hemelen; 1Th 4:9 ; Heb 13:1 ; 1Pe 1:22 , en 1Pe 2:17 .
,
 voorgaande Dat is, bejegent elkander met alle burgerlijke eerbieding en beleefdheid naar eens iegelijks staat, zonder te verwachten dat gij eerst van uwen broeder alzo bejegend wordt.
11Zijt niet traag in het benaarstigen. Zijt vurig van geest. Dient den Heere.
 traag Of, lui.
,
 in het benaarstigen Grieks, in de benaarstiging; dat is, in de werken uwer beroeping naarstiglijk waar te nemen.
,
 Zijt vurig van geest Dat is, ijverig, niet lauw; Rev 3:16 .
,
 Dient den Heere Dat is, wilt als dienstknechten des Heeren vlijtig betrachten alles wat tot Zijn dienst en eer vereist wordt; Psa 2:11 ; Eph 6:7 . Anderen lezen in het Grieks voor Kyrio, dat is de Heere, Kairo, dat is de tijd; in zulken in gelijk Eph 5:16 ; Col 4:5 .
12Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed.
 Verblijdt u In dit vs. worden drie middelen aangewezen om te gebruiken in tijd van kruis en tegenspoed.
,
 in de hoop Namelijk der verlossing en der zaligheid.
13Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid.
 Deelt mede tot de behoeften Dat is, hebt ook mede uw deel in het geven tot onderhoud der armen. Of, hebt gemeenschap aan de noden der heiligen.
,
 der heiligen Dat is, der arme gebreklijdende Christenen.
,
 Tracht naar herbergzaamheid Grieks, volgt of vervolgt de herbergzaamheid, jaagt haar na; gelijk Abraham en Loth deden; Gen 18:1-2 en Gen 19:1-2 .
14Zegent hen, die u vervolgen; zegent en vervloekt niet.
 zegent en Dit woord herhaalt nog eens om te tonen hoe nodig deze vermaning is.
,
 vervloekt niet Namelijk gelijk gemeenlijk de vleselijke mensen doen; 1Co 4:12 ; 1Pe 2:23 .
15Verblijdt u met de blijden; en weent met de wenenden.
 Verblijdt u met de blijden; Dat is, zo het uwen naaste welgaat, dat hij oorzaak heeft om daarover blijde te zijn, verblijdt u ook over zijn voorspoed; en zo hij daarentegen in ellende en tegenspoed is, en daarover bedroefd is, laat u ook zijne ellende ter harte gaan, alsof het uzelven aanging; 1Co 12:26 ; Heb 13:3 .
16Weest eensgezind onder elkander. Tracht niet naar de hoge dingen, maar voegt u tot de nederige. Zijt niet wijs bij uzelven.
 eensgezind onder elkander Dit wordt verstaan niet alleen van de enigheid van gevoelen en verstand in de hoofdstukken der Christelijke leer, maar ook voornamelijk van de enigheid der gemoederen en genegenheden tot elkander.
,
 naar de hoge dingen, Namelijk die uw begrip, krachten of beroeping teboven gaan; of gevoelt niet, namelijk van uzelven, hoge dingen.
,
 maar voegt u Het Griekse woord betekent zich van iemand mede laten leiden, dat is zich naar iemand voegen.
,
 tot de nederige Namelijk dingen of zaken, gelijk hij tevoren hoge dingen heeft uitgedrukt, dat is, dingen die naar nederigheid zien.
,
 Zijt niet wijs bij uzelven Zie vs.3.
17Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Bezorgt hetgeen eerlijk is voor alle mensen.
 Vergeldt niemand kwaad voor kwaad Hetzelfde leert ook Christus Mat 5:39 .
,
 Bezorgt hetgeen eerlijk is Dat is, bevlijtigt u om zorgvuldiglijk te betrachten.
,
 voor alle mensen Dat is, in tegenwoordigheid niet alleen voor God, maar ook voor allerlei mensen, zowel voor de ongelovigen als voor de gelovigen; 2Co 8:21 .
18Indiën het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen.
 mogelijk is, Namelijk dat het met goede conscientie kan gedaan worden; of tenzij de boosheid der mensen zo groot zij, dat het onmogelijk is met dezelve vrede te houden.
,
 zoveel in u is, Dat is, dat gij gene oorzaak van onvrede geeft, en aan uwe zijde alles toebrengt wat dienstig is om den vrede te houden of te maken.
,
 alle mensen Namelijk niet alleen met de gelovigen, waartoe hij ons vermaant vs.16, maar ook met de ongelovigen die buiten zijn.
19Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere.
 geeft den toorn plaats; Sommigen verstaan dit van den toorn des mensen, namelijk òf desgenen, die verongelijkt is, dat hij zijn toorn over het ongelijk, hem aangedaan, plaats, dat is tijd, geve om te stillen: òf desgenen, die ongelijk doet, dat men denzelven niet tegensta om hem niet meer te verbitteren, maar zijn toorn wijke en alzo plaats geve. Doch hetgeen er volgt schijnt te vereisen dat dit moet verstaan worden van den toorn, dat is van de wraak Gods, die Hij doen zal over dengene, die ongelijk doet, welke wraak men plaats geeft als men Gode de wraak opgeeft.
20Indiën dan uw vijand hongert, zo spijzigt hem; indien hem dorst, zo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen.
 uw vijand Dat is, die zich vijandig tegen u gedraagt, niet dien gij haat of vijand zijt, want dat betaamt den Christenen niet.
,
 hongert, Dat is, in enigen nood is, en daarin uwe hulp van doen heeft; een deel voor het geheel genomen.
,
 spijzigt hem; Dat is, bewijs hem alle diensten der liefde in zijnen nood.
,
 kolen vuurs op zijn hoofd hopen Dat is, gij zult hem daarmede opwekken, om zijn ongelijk te kennen, hem daarvan te bekeren, en ophouden u meer kwaad te doen, gelijk iemand, dien een kool vuur op zijn hoofd gelegd wordt, hetzelve terstond gevoelt en afschudt, als hetzelve niet kunnende verdragen.
21Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede.
 van het kwade niet Dat is van het ongelijk, dat u aangedaan wordt.
,
 overwonnen, Namelijk om daardoor tot wraakgierigheid gebracht te worden.
,
 overwint het kwade Dat is, neem weg, verbreek, verzacht.
,
 door het goede Dat is, met lankmoedigheid en weldadigheid.
Copyright information for DutSVVA