Titus 1:1-3
1Paulus, een dienstknecht Gods, en een apostel van Jezus Christus, naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is; ▼ , ▼ , ▼ , ▼ 2In de hoop des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft, voor de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te Zijner tijd; ▼ , ▼▼ welke God, Namelijk waarheid.
,
▼▼ voor de tijden Grieks, voor de eeuwige tijden; dat is, van het begin der wereld, eer men eeuwen begon te tellen. Zie Gen 3:15; Rom 16:25-26.
,
▼▼ geopenbaard heeft Namelijk klaar, zonder deksel van schaduwen en voorbeelden, en onder alle volken. Anderen voegen deze woorden bij het volgende vs. en zetten het over: Maar heeft geopenbaard te Zijner tijd Zijn Woord, door, enz.
,
▼ 3Namelijk Zijn Woord, door de prediking, die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God, onze Zaligmaker; aan Titus, mijn oprechten zoon, naar het gemeen geloof: ▼▼ Zijn woord, Namelijk des Evangelies, welks prediking mij toevertrouwd is.
,
▼▼ door de prediking, Grieks, in de prediking.
,
▼
,
▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA