Zechariah 2
1Wederom hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een man, en in zijn hand was een meetsnoer. ▼▼ een man, Te weten, de engel, die Christus was, in de gedaante van een man, gelijk blijkt onder vs.3, en Zech 1:8 . Zie Eze 40:3 , en Eseg. 41, 42; Rev 11:1-2 .
2En ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal. ▼ 3En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet. ▼
,
▼▼ met mij sprak, Of, in mij.
,
▼
,
▼
,
▼▼ ging uit, Te weten, uit den hoop der engelen naar de plaats toe, die hij meten zou.
4En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal. ▼▼ hij zeide Te weten, Christus de Heere.
,
▼▼ tot hem Te weten, tot dien geschapen engel.
,
▼
,
▼▼ dorpsgewijze bewoond worden, Dat is, zonder muren, dewijl men de zeer grote menigte der mensen met geen muren zal kunnen omvangen noch besluiten. Anders Jeruzalem zal de dorpen bewonen; dat is, die van Jeruzalem zullen vanwege de menigte der mensen, ook in de dorpen zich metterwoon moeten begeven. Doch men moet dit verstaan gesproken te zijn van de grote menigte der mensen, die in Christus geloven en zich onder zijn geestelijk rijk begeven zouden, want de algemene kerk zou zich strekken door de ganse wereld; zie Isa 54:1-3 , en Isa 60:4 , Isa 60:11 .
,
▼ 5En Ik zal haar wezen, spreekt de Heere, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar. ▼
,
▼▼ Ik zal tot heerlijkheid wezen Dat is, Ik zal hun tot eer en heerlijkheid gereiken; Ik zal de burgers en inwoners dier stad of gemeente met vele en grote weldaden vereren en begenadigen.
6Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de Heere; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de Heere. ▼▼ Hui, hui, Of, hei, hei, of, ho, ho, of, o, o. Alzo ook vs.7.
,
▼
,
▼
,
▼▼ want Ik heb ulieden uitgebreid Of, dewijl Ik ulieden [die als een vogeltje in een kooi zijt besloten geweest] nu uit die Babylonische gevangenschap heb verlost, alzo dat gij in het vrije veld moogt reizen en trekken waarheen het u belieft. Of, gelijk Ik ulieden voordezen in vier winden of gewesten der wereld verstrooid heb, alzo zal Ik u ook weder verzamelen en bij elkander brengen.
,
▼ 7Hui, Sion! ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel! ▼▼ ontkomt gij, De zin is: Verlaat Babel en vervoegt u tot de kerk.
8Want zo zegt de Heere der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan. ▼▼ Naar de heerlijkheid over u, Dat is, naardat Hij voorgenoemd had u te verheerlijken door de verlossing uit Babel.
,
▼▼ tot die heidenen, Of, tegen de heidenen, te weten tegen de Chaldeën en andere uwe vijanden; alsof hij zeide: Dewijl God heeft begonnen zijne genade ulieden te bewijzen, zo wil Hij voortaan zulks nog meer doen, daarom heeft Hij mij gezonden om ulieden te beschermen voor het geweld uwer vijanden, dat zij u niet beschadigen, noch op den weg, noch tehuis.
,
▼ 9Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de Heere der heirscharen mij gezonden heeft. ▼▼ Want ziet, Of, voorwaar.
,
▼▼ Ik zal Mijn hand Dat is, Ik zal hen door mijne kracht tehuis zoeken en kastijden.
,
▼▼ over henlieden bewegen, Te weten, over, of tegen de heidenen, de Babyloniërs en andere volken, die u beroofd hebben.
,
▼▼ hunnen knechten Te weten, den Joden, die zij gevankelijk hebben gehouden, en die hen tevoren hebben moeten dienen als hun arme onderdanen. Doch versta dit geestelijkerwijze aldus, dat de vijanden der kerk Gods tot Christus bekeerd zijnde, alles wat zij hebben, Christus zullen opofferen.
,
▼▼ Alzo zult gijlieden weten, Dit zijn nog al de woorden des Heeren Christus. En weten is hier te zeggen, metterdaad of bij ervarenheid bevinden.
,
▼▼ dat de HEERE der heirscharen Hij wil zeggen: Gijlieden zult weten en verstaan dat Ik de Zoon Gods ben, die tot ulieden gezonden ben om ulieden dit nu tevoren te verkondigen, en ter bestemder tijd in het werk te stellen. Christus, als Middelaar, wordt van zijnen Vader ten beste zijner kerk gezonden.
10Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de Heere. ▼ 11En vele heidenen zullen te dien dage den Heere toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de Heere der heirscharen mij tot u gezonden heeft. ▼
,
▼▼ te dien dage Te weten, ten dage van de geestelijke verlossing der kerk door Christus, die door de lichamelijke verlossing van het Joodse volk uit de Babylonische gevangenschap is afgebeeld geworden.
,
▼▼ van u wonen; O Zion, o mijne gemeente, Ik zal onder u wonen, prediken en wonderen doen.
,
▼▼ dat de HEERE der heirscharen Dat is, dat Ik die de Zoon Gods ben, van den Vader gezonden ben om ulieden dit te boodschappen en om in het midden van ulieden te wonen, opdat gijlieden met de heidenen mij toegevoegd zijnde, mijn volk zijt.
12Dan zal de Heere Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. ▼▼ Juda Te weten, de uitverkorenen uit het Joodse volk, de ware Joden, die in Christus geloven zullen.
,
▼
,
▼▼ in het heilige land, Hebr. in het land der heiligheid; dat is, in het land Kanaän, afbeeldende de kerk Gods.
,
▼ 13Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des Heeren! want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning. ▼
,
▼
,
▼▼ Hij is ontwaakt Dat is, Hij heeft zijn goddelijke macht geopenbaard door de verlossing zijner kerk. Anders: als Hij ontwaakt zal zijn, te weten tot verlossing van zijn volk.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA