Zechariah 9
1De last van het woord des Heeren over het land Chadrach en Damaskus, deszelfs rust; want de Heere heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen Israëls. ▼ , ▼▼ over het land Of, in, of tegen.
,
▼▼ Chadrach Het schijnt dat dit land Syrië betekent, dewijl hier straks Damaskus bijgevoegd wordt, zijnde de hoofdstad van Syrië. Eenigen menen dat Chadrach de naam is van een afgod, welken de Syriërs eerden. Anderen vertalen het woord van het land der eer, of derheerlijkheid, of van het heerlijke land; anderen: van het land dat rondom u ligt, o Juda.
,
▼▼ Damaskus, Hebr. Dammesek. Anders: ofschoon Damaskus zijne rust is.
,
▼▼ deszelfs rust; Dat is, waar het zich op verlaat. Of, alhoewel het zich op Damaskus verlaat en daarop gerust is. Anderen: maar Damaskus zal zijne, te weten de rust van den last zijn; dat is, het zal Damaskus ook op het laatste nog treffen. Anderen: en Damaskus zal zijne rust zijn; dat is, Gods toorn zal op Damaskus rusten; dat is, die stad alzo weinig verschonen gelijk als de rest.
,
▼▼ de HEERE Hebr. den Heere is een oog; dat is, de Heere heeft een oog over alle andere mensen in wat land die zijn, zowel als over de Joden. En versta hier door het oog des Heeren zijne voorzienigheid, dat is de overal-tegenwoordige kracht des Heeren, waardoor Hij den hemel en de aarde regeert, met alles wat daarin is.
2En ook zal Hij Hamath met dezelve bepalen; Tyrus en Sidon, hoewel zij zeer wijs is; ▼▼ Hij Te weten, de Heere.
,
▼
,
▼
,
▼▼ bepalen; Dat is, Hij zal de Syriërs ordineren hoe wijd en hoe ver zij zullen gaan en staan, ten beste van zijne kerk. Anderen nemen het aldus: Ook zal die [last] Hamath bepalen. Het is dezelfde zin.
,
▼▼ zij Te weten, Tyrus, dat is, de inwoners van tyrus, alsook de Sidoniërs.
,
▼ 3En Tyrus zich sterkten gebouwd heeft, en zilver verzameld heeft als stof, en fijn goud als slijk der straten; ▼ 4Ziet, de Heere zal haar uit het bezit stoten, en Hij zal haar vesting in de zee verslaan; en zij zal met vuur verteerd worden. ▼▼ uit het bezit stoten, Of, arm maken, daar zij tevoren de rijkste en voortreffelijkste was.
,
▼▼ Hij zal haar vesting De zin is: Of wel de Tyriërs menen dat zij onwinbaar zijn, ten aanzien dat zij rondom in en aan de zee gelegen zijn, zo zullen zij nochtans Gods oordeel niet ontgaan; maar zullen door het vuur verteerd worden. Dit is geschied door Alexander den Grote, gelijk Curtius lib. 4, en Doid. Siculus lib. 17
5Askelon zal het zien, en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal grote smart hebben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen, waar zij op zagen, hen heeft te schande gemaakt; en de koning van Gaza zal vergaan, en Askelon zal niet bewoond worden. ▼▼ Askelon zal het zien, Dat is, als Askelon den ondergang van Tyrus zien zal, zo zal het vrezen. Askelon en de andere steden, die hier meer genoemd staan, lagen in der Filistijnen land, en worden door dezelve de Filistijnen zelf verstaan.
,
▼▼ grote smart hebben, Als ene vrouw, die in barensnood is.
,
▼▼ waarop zij vertrouwden Dat is, waar zij zich op verlieten, te weten de stad Tyres, die zij voor onwindbaar hielden.
,
▼▼ hen Dat is, hen in hunne hoop bedrogen heeft. Want Alexander de Grote heeft de stad Tyrus ingenomen en verheerd. Zie een gelijk voorbeeld Isa 20:5-6 .
,
▼▼ de koning van Gaza Dat is, de vorst. Want het land der Filistijnen was in vijf vorstendommen afgebeeld.
,
▼▼ zal vergaan, Dat is, daar zal geen vorst of koning meer te Gaza zijn.
6En de bastaard zal te Asdod wonen, en Ik zal den hoogmoed der Filistijnen uitroeien. ▼▼ de bastaard Dat is, een vreemde uitlandse koning, met allerlei vreemd ongebonden en ongeacht volk, die zullen de huizen, hoven en akkers bezitten.
,
▼▼ wonen, Te weten, als heer en meester van die stad.
,
▼ 7En Ik zal zijn bloed uit zijn mond wegdoen, en zijn verfoeiselen van tussen zijn tanden; alzo zal hij ook onzen God overblijven; ja, hij zal zijn als een vorst in Juda, en Ekron als de Jebusiet. ▼▼ Ik zal zijn bloed Te weten, nadat Ik hen zal gestraft of getuchtigd, en tot mijn volk zal aangenomen hebben, dat zal Ik hem [te weten de Filistijn] reinigen van zijne zonden, inzonderheid van de doodslagen, welke zij begaan hebben. Hebr. bloeden. Hier belooft God dat Hij ook de heidenen tot zijn volk zal aannemen en in zijne kerk inlijven.
,
▼▼ zijn verfoeiselen Versta, de afgoden en hunne offeranden.
,
▼
,
▼▼ hij ook Te weten, de Filistijn, het Filistijnse volk. Of, hij ook; dat is, niet alleen het gemene volk, maar ook de koning zelf.
,
▼
,
▼▼ als een vorst in Juda, Of, als een leidsman; dat is, zij zullen in Gods kerk in groot aanzien wezen en anderen in godzaligheid voorgaan en een voorbeeld zijn.
,
▼▼ en Ekron als de Jebusiet Dat is, die van Ekron zullen ook te Jeruzalem, te weten in het geestelijke Jeruzalem wonen, gelijk eertijds de Jebusieten in de stoffelijke stad Jeruzalem gewoond hebben, en de Jebusieten zullen ook tot Gods volk aangenomen worden.
8En Ik zal Mij rondom Mijn huis legeren, vanwege het heirleger, vanwege den doorgaande, en vanwege den wederkerende, opdat de drijver niet meer door hen doorga; want nu heb Ik het met Mijn ogen aangezien. ▼▼ rondom Of, omtrent, of, bij mijn huis; te weten, door mijne engelen; Psa 34:8 , en Psa 121:3-4 , en Psa 124:1-2 , Psa 124:8 .
,
▼
,
▼
,
▼▼ de drijver Dat is, de vijand.
,
▼▼ door hen doorga; Te weten, mijne huisgenoten, de gelovigen. Versta dit van een geestelijke verlossing van de strengheid der wet.
,
▼▼ het met Mijn ogen Te weten, mijn huis.
,
▼ 9Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. ▼▼ gij dochter Sions Dat is, gij volk van Jeruzalem, ja gij volk Gods, zo Joden als heidenen.
,
▼▼ uw Koning Te weten, Christus Jezus.
,
▼
,
▼▼ Hij is een Heiland; Of, verlosser, die al zijne uitverkorenen verlossen zal uit het geweld des duivels, van den dood en van al hunne vijanden. Anders: die met heil voorzien is; of behouden is, te weten uit zijn lijden, door zijn eigen goddelijke kracht, om zijne kerk zalig te maken. Verg. Isa 53:8 ; Heb 5:7 .
,
▼
,
▼▼ en op een veulen, Of, namelijk.
,
▼ 10En Ik zal de wagens uit Efraïm uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij zal den heidenen vrede spreken; en Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. ▼
,
▼▼ Efraïm uitroeien, Onder den stam van Efraïm verstaat Hij als de tien stammen van Israël, en door dezelve zijne kerk.
,
▼▼ uit Jeruzalem; Dat is, uit den stam van Juda.
,
▼▼ vrede spreken; Dat is, vrede leren, namelijk door de predikatie van het heilg Evangelie zal Hij den vrede of verzoening met God verkondigen.
,
▼
,
▼▼ de rivier tot aan de einden der aarde Versta hier, de rivier Frath, of Eufraat, en ziet Psa 72:8 de aantekening aldaar, en Exo 23:31 . Door deze plaatsen, bij de Joden bekend, moet men ook andere meer verstaan, ja de mening is dat de heerschappij van Christus zich zou uitbreiden over de ganse aardbodem.
11U ook aangaande, o Sion! door het bloed uws verbonds, heb Ik uw gebondenen uit den kuil, daar geen water in is, uitgelaten. ▼▼ o Sion Dat is, o mijn volk, mijne kerk. Dit is hier, klaarheidhalve, bijgevoegd uit vs.9.
,
▼▼ door het bloed uws verbonds, Of, in. De zin is: In of door de kracht van het bloed van Jezus Christus, waarmede Ik het verbond, met u ingegaan, bevestigen zal, heb Ik, of zal Ik uwe gavangenen, die met de banden der zonden gebonden zijn, verlossen uit den kuil, dat is, uit het geweld der hel en des duivels, waaronder zij anders hadden moeten versmachten in een geestelijken dorst, door het gevoel van den zwaren toorn Gods, die op hen lag.
12Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij gebondenen, die daar hoopt! ook heden verkondig Ik, dat Ik u dubbel zal wedergeven; ▼▼ tot de sterkte, De Joden, die nog in Babel gebleven waren, worden genodigd naar de stad en den tempel van Jeruzalem zich te begeven. Doch tegelijk wordt hier te kennen gegeven dat al degenen, die de verlossing, welke God door Christus beloofd heeft, wensen deelachtig te worden en voor des duivels geweld en listen beschut en beschermd te zijn, zich tot de kerk Gods begeven moeten, welke is de rechte hemelse Jeruzalem.
,
▼▼ gij gebondenen, Hebr. gij gebondenen der hoop, of der verwachting; dat is, gijlieden wien de hoop gegeven is, of die de hoop hebt dat gij van uwe banden zult verlost worden.
,
▼▼ ook heden verkondig Ik Gelijk Ik het dikwijls vóór dezen tijd verkondigd heb, alzo verkondig Ik het nu ook.
,
▼▼ dat Ik u dubbel zal wedergeven; De zin is: Ik zal u veel grotere gaven geven dan de verlossing uit de Babylonische gevangenschap is, namelijk geestelijke weldaden, als daar zijn vergeving der zonden, vernieuwing van het gemoed door den Heilige Geest en een eeuwig leven.
13Als Ik Mij Juda zal gespannen, en Ik Efraïm den boog zal gevuld hebben; en Ik uw kinderen, o Sion! zal verwekt hebben tegen uw kinderen, o Griekenland! en u gesteld zal hebben als het zwaard van een held. ▼▼ Als Ik Mij Juda Hier wordt het volk Gods schut en scherm beloofd tegen de vijanden, die hen bevechten en bestrijden zouden, doch alzo, dat het niet zonder strijd en gevecht afgaan zou, gelijk zulks gebleken is in de oorlogen, die de Macchabeën tegen de koningen van Azië en Syrië gevoerd hebben.
,
▼▼ gespannen, Hebr. getreden; want de voetbogen werden getreden als men ze spande. Anderen vertalen de eerste woorden van dit vers aldus: Nadat Ik mij Juda [als] een boog zal gespannen en Efraïm [als een pijlkoker] zal gevuld hebben.
,
▼▼ zal gevuld hebben; Te weten, met pijlen, om tegen de vijanden te strijden.
,
▼▼ o Griekenland Te weten, tegen de nakomelingen van Alexander den Grote, de koningen in Azië en Syrië, tegen welke God de Heer de Joden wonderbaarlijk beschut en bescherm heeft. Zie de boeken der Macchabeën en de geschiedenissen van Josefus.
,
▼▼ u gesteld zal hebben O Zion.
14En de Heere zal over henlieden verschijnen, en Zijn pijlen zullen uitvaren als een bliksem; en de Heere Heere zal met de bazuin blazen, en Hij zal voorttreden met stormen uit het zuiden. ▼▼ over henlieden verschijnen, Te weten, over de Joden. Anderen, over Juda en Efraïm. Anderen, tegen hen, te weten, de Grieken.
,
▼▼ Zijn pijlen Hebr. zijn pijl.
,
▼▼ uitvaren als een bliksem; Te weten, uit den hemel, tegen de vijanden van zijn volk.
,
▼ 15De Heere der heirscharen zal hen beschutten, en zij zullen eten, nadat zij de slingerstenen zullen ten ondergebracht hebben; zij zullen ook drinken, en een gedruis maken als de wijn; en zij zullen vervuld worden, gelijk het bekken, gelijk de hoeken des altaars. ▼▼ zal hen beschutten, Te weten, de Joden, strijdende tegen de Grieken.
,
▼▼ eten, Dat is, zij zullen hunne goederen met vrede en met vreugde genieten, nadat hunne vijanden zullen verdelgd zijn.
,
▼▼ de slingerstenen Dat is, de vijanden, die met slingerstenen op hen geworpen hebben. Anderen zetten deze woorden aldus over: En zij zullen hen [met] slingerstenen tenonder brengen. Eertijds plachten de krijgslieden niet alleen met pijlen, maar ook met slingers tegen elkander te vechten; zie Jdg 20:16 .
,
▼▼ een gedruis maken als de wijn; Dit woelen of rumoer maken zou uit een heilige vreugde ontstaan.
,
▼▼ zij zullen vervuld worden, Dat is, zij zullen overvloed hebben van allerlei goederen, gelijk het bekken, hetwelk bij het altaar placht te staan, vol bloed van het geslachte vee was, en gelijk men al de hoeken van het altaar met hetzelfde bloed placht te begieten of te besprengen, Lev 3:2 , Lev 3:8 , Lev 3:13 , en Lev 7:2 . Geestelijkerwijze dit genomen zijnde is het te zeggen: Zij zullen God danken voor de weldaden, die zij van Hem ontvangen zullen. Verg. Eph 5:18-20 .
16En de Heere, hun God, zal ze te dien dage behouden, als zijnde de kudde Zijns volks; want gekroonde stenen zullen in Zijn land, als een banier, opgericht worden. ▼
,
▼▼ gekroonde stenen Dat is, kolommen, of gedenkpilaren met kransen en kronen versierd. Anderen nemen het in deze zin: Want zij zullen op de aarde verheven worden als stenen der kronen; dat is, gelijk als kostelijke edele stenen, die de koningen in hunne kronen dragen. Hebr. stenen der kroon.
,
▼▼ in Zijn land, Te weten, in het Joodse land, hetwelk het land Gods en het heilige land genoemd wordt.
,
▼▼ als een banier, Tot een teken van overwinning, die God zijn volk over hunne vijanden verleend had, of verlenen zou.
17Want hoe groot zal zijn goed wezen en hoe groot zal zijn schoonheid wezen! Het koren zal de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen sprekende maken. ▼▼ zijn(e) Te weten, des Heeren; of hare, te weten der kerk.
,
▼▼ goed wezen Dat is, zijne gelukzaligheid. De zin is: Hoe grotelijks zal de Heere zijne kerk zegenen, die vervullende met eer en met heerlijkheid!
,
▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA