Zephaniah 3:7

7Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik haar bezocht hebbe, waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven.
 Ik zeide Dat is, Ik dacht bij mijzelven.
,
 Immers zult Te weten, aanmerkende de traffen, die den heidenen zijn overkomen. Anderen: vreest mij nochtans, neem de tucht aan, enz.
,
 gij Mij vrezen, O Jeruzalem, zult mij vrezen, u aan de heidenen spiegelende.
,
 haar woning Dat is, de stad Jeruzalem. Anderen verstaan hierdoor de woning de inwoners der stad Jeruzalem; of hare woning, voor hare woningen.
,
 al wat Ik haar bezocht hebbe, Of, [door] alles waarmede Ik hen bezocht heb; door hen, verstaan enigen de heidenen, andere de Joden.
,
 waarlijk, Of, nochtans hebben zij zich gehaast; enz.; dat is, zij hebben zichzelven moedwillig vroeg in het verderf gebracht; of, van des morgens vroeg hebben zij al hunne werken bedorven. of, nochtans hebben zij al hunne werken bedorven. Zie van dusdanige samenvoeging van twee woorden, Psa 45:5 .
Copyright information for DutSVVA